Nieuws

DGA neemt auto van BV over voor te lage prijs

Een BV koopt een Volvo XC90 die als auto van de zaak wordt gebruikt door de directeur-grootaandeelhouder (DGA). Na bijna vijf jaar neemt de DGA de auto over voor slechts € 2.624 inclusief BTW. De taxatiewaarde was ruim € 25.000. Het verschil is netjes als dividend verwerkt. Maar wat is nu de maatstaf voor de BTW?

Levering onder bezwarende titel
De rechtbank is van oordeel dat hier een rechtstreeks verband bestaat tussen de vergoeding en de tegenprestatie. Vaststaat dat de vergoeding uitsluitend wordt betaald voor de levering van de Volvo. Het gegeven dat sprake is van een lage vergoeding die voortkomt uit de aandeelhoudersrelatie, maakt dit niet anders. Datzelfde geldt voor het gegeven dat ter besparing van omzetbelasting is uitgegaan van een lagere prijs dan de normale marktprijs.

Misbruik van recht?
De Belastingdienst stelt dat sprake is van misbruik van recht. Het samenstel van rechtshandelingen bewerkstelligt dat de DGA de maatstaf van heffing voor de levering van de Volvo zodanig verlaagt, dat er uiteindelijk nog slechts een fractie van de BTW op de auto drukt en het particuliere eindverbruik dus nauwelijks wordt belast. De te lage prijs veroorzaakt het misbruik

Volgens de DGA is geen sprake is van misbruik van recht, omdat de transactie heeft plaatsgevonden met het oog op een besparing van loonbelasting. Het bijtellingspercentage zou immers van 7% naar 25% gaan. In dat kader is de auto verkocht aan de DGA.

De rechter ziet geen misbruik van recht. Het is geen samenstel van transacties met een kunstmatig karakter, maar een koop en verkoopovereenkomst tussen de BV en de DGA waarbij de Volvo rechtstreeks wordt overgedragen tegen de overeengekomen vergoeding. Het wezenlijke doel van de transactie is de overdracht van de Volvo aan de DGA en dit is feitelijk ook gebeurd. Weliswaar wordt door de lage vergoeding (mede) beoogd om omzetbelasting te besparen, maar dit is op zichzelf onvoldoende om te concluderen tot misbruik van recht.

Oordeel rechter
De rechter is van oordeel dat voor de maatstaf van heffing van omzetbelasting voor de verkoop van de Volvo uitgegaan dient te worden van het daadwerkelijke factuurbedrag en niet van de taxatiewaarde.

Let op: De Belastingdienst wil wel eens een standpunt innemen omdat er gevoelsmatig iets niet klopt, in dit geval de veel te lage verkoopprijs van de auto. Volgens de rechter biedt de BTW-wetgeving echter in dit geval geen aanknopingspunt voor correctie van de maatstaf van heffing.